Toos & Truus – Met of Zonder.

Brutaal kijkt ze mij aan en kauwt kauwgom als een lome kameel. Met beide handen houdt ze een kleine tas op haar schoot. De knieën van haar broek zijn kapot. Daar betalen ze tegenwoordig veel geld voor, een broek die al kapot is voordat hij wordt gedragen.
Ik voel hoe de ogen van de chauffeur in mijn rug prikken. Voorbereid op zijn eventuele ongeduld, pak ik me bij iedere stap goed vast.
De deuren sluiten. Mijn voorgevoel is juist, we rijden al voordat ik kan ga zitten. Met een plof val ik achter de kameel op een stoel neer. Ik zit aan het gangpad. Zij zit bij het raam. Verder is de bus op dit late tijdstip leeg. Glimlachend kijkt de kameel naar beneden. Vanwege mijn capriolen of heeft ze een binnenpretje? Er hangt een geraffineerde geur om haar heen. Ik sluit mijn ogen en haal diep adem.
Misschien ruikt ze mij ook. De wee
ë achtergebleven geur van gekookte aardappelen vermengd met de lucht van oude vrouwen en eau-de-cologne. Daar word ik altijd een beetje onpasselijk van, vooral als ik van buiten kom en mijn kamer in Huize Clara moet bereiken. De afstand moet niet groter zijn, ik kan precies mijn adem inhouden tot ik op mijn kamer ben.

Ze houdt in haar hand een kleine spiegel. Met haar opgemaakte ogen kijkt ze mij vluchtig in de spiegel aan.
Iedere vrouw, hoe jong ook, is als een liefde van lang geleden. Een fantoompijn. Een parfum waar je door wordt overvallen. Die je meeneemt tot het is verdampt. Maar niet voordat het zich in je herinnering heeft genesteld, zo diep dat het je zelfs op late leeftijd nog kan overvallen. Zomaar een vrouw kan je passeren en alles valt weer op zijn plek. Dan zit je opgescheept met de heimwee naar vervlogen tijden. Maar het is niet erg. Het gekke is dat ik er juist steeds vaker naar verlang. Waarschijnlijk omdat de weg achter mij langer is dan de weg die mij nog rest.
Geuren, ze hebben mij meer dan eens in armoede gestort. Givenchy. Dior, Yves Saint Laurent. Ik ken ze allemaal. Een kapitaal heeft het mij gekost. Soms kon ik amper iets eten. En waarom? Vanwege het behagen van de vrouw, de hoop dat ze mij er eeuwig dankbaar voor zouden zijn. Helaas was eeuwig vaak niet langer dan een maand. Op die ene uitzondering na.

Vergeten zal ik het nooit. Het was een veelbelovende lentemorgen. Linda kwam met een koffer de trap af en stond opeens voor me. In haar mondhoek hing een sigaret. De rook kringelde omhoog waardoor ze een oog moest dichtknijpen. In eenentwintig jaar had ze dat nooit gedaan, een oogje dichtknijpen.
‘Ik heb het je nooit eerder willen zeggen, Henry,’ zei ze. ‘Maar, wat ben jij toch eigenlijk een saaie zak geworden. Ik kan er niet meer tegen. Voordat ik in verval raak wil ik graag nog wat lol beleven. Er zal vast nog wel een echte man te vinden zijn. De groeten aan Michel en zeg maar dat zijn moeder van hem houdt.’
Ik stond met mijn mond vol tanden. Wat had ik kunnen zeggen? Je blijft hier? Zacht trok ze de deur achter zich dicht. Ik heb haar sindsdien nooit meer gezien.
Voor Michel veranderde er weinig. Hij haalde zijn schouders op en leefde verder. Dat bestond vooral uit het ophouden van zijn hand. Meer respect heb ik nooit gekregen. Hij leek erg veel op zijn moeder, dus op een dag was ook hij met de noorderzon vertrokken. Nog een die ik nooit meer heb gezien. Misschien is hij nu een crimineel of is een ster in Hollywood geworden. Misschien moet ik hem eens gaan opzoeken, dan zal ik eens mijn hand ophouden.

Ze stift met vaste hand haar lippen. Ik heb er bijna bewondering voor gezien de beweging van de bus. Heel even vinden onze ogen elkaar opnieuw in het spiegeltje. Zwarte lippen. Niet bepaald aantrekkelijk om te kussen. Het is niet te hopen dat de bus een noodstop moet maken. Of misschien toch? Langzaam kneedt ze haar lippen.
De bus begint vaart te minderen. Volgens de omroepstem naderen we halte Noordzeeplaats. Als ze op de knop drukt klinkt er een schrille zoemer.
De deuren van de bus openen zich sissend. Ze stapt naar buiten en valt in de armen van een breed grijzende knul die gelijk zijn handen rond haar billen legt. Als we wegrijden zie ik nog net hoe ze elkaar proberen op te eten.
Bij de volgende halte stopt de bus opnieuw. Ik heb niet op de knop gedrukt.De deuren openen zich.
‘Eindpunt, meneer,’ roept de chauffeur.
Op mijn gemak knoop ik mijn jas dicht en stap uit. Het dorp ligt lager dan de halte en lijkt volkomen uitgestorven. Volgens de verlichte kerkklok is het halftwaalf.
‘Weet u zeker dat u hier moet zijn?’  roept de chauffeur vanuit de bus. ‘De volgende bus komt pas rond zeven uur morgenochtend.’
Ik knik en steek mijn hand op.

Halftwaalf. Het verzorgingstehuis is nu net zo uitgestorven als dit dorp. Ze hebben de oude van voorbije dagen weer met hun versleten herinneringen opgeborgen. Ik heb ze allemaal meegenomen, mijn herinneringen. Wanneer zullen ze ontdekken dat ik er vandoor ben? Bij het ontbijt?
Ik ga zitten op een bankje langs de weg. Gefascineerd kijk ik naar het regelmatige schijnsel van een vuurtoren. Het licht strijkt over de daken. Een politieauto. Die zijn natuurlijk blij dat ze iets te doen hebben. Ze komen recht op mij af.
Het zijraam glijdt geruisloos naar beneden. De agente kijkt mij aan alsof ik van een andere planeet kom.
‘Goedeavond, meneer.’
‘Goeieavond.’ Ik knik mijn hoofd.
‘Alles in orde?’
‘Natuurlijk, anders had ik u wel gebeld.’
De agente kijkt mij geïrriteerd aan.
‘Wat doet u hier zo laat?’
‘Ik laat mijn hond uit. Hij doet even zijn behoefte in de bosjes,’ zeg ik en gebaar naar achteren.
‘Honden dienen aangelijnd te zijn, meneer. Bovendien is het hier geen uitlaatplaats.’
‘Dat is waar,’ bevestig ik in een schijn van onderdanigheid.
Ze kijkt opzij naar haar collega en bespreekt iets. Hij haalt zijn schouders op.
‘Ik laat het dit keer voor wat het is. Fijne avond.’
Terwijl ze weer verder rijden blijft de agente mij doordringend aankijken. De teruggekeerde stilte wordt onmiddellijk verscheurd door het slaan van de kerkklok. Twaal uur. Ik besluit op te staan en richting de kust te lopen.
Strand 800m, staat er op een bordje bij een zijweg. Het is een klinkerweg die zo nu en dan de glooiing van de duinen volgt en omhoog loopt. Aan het einde van de weg ligt een kleine rotonde waarlangs enkele strandpaviljoens staan. Het is er verlaten. Zelfs de meeuwen vliegen niet. Dan klinkt het geluid van rinkelende sleutels. Het komt uit de richting van een frituurwagen. Bij Toos&Truus – Met of Zonder, staat op het bord bovenop de wagen. Door de kieren van het rolluik zie ik dat binnen het licht aangaat.Het is een vrouw en ze zingt uit volle borst. De stilte beviel me beter. De frituurwagen beweegt een beetje. De vrouw verlaat de wagen en loopt naar de voorzijde. Ze merkt mij niet op. Met veel geratel trekt ze het rolluik omhoog. Daarna zet ze enkele klaptafels en stoelen neer.
Uit twee kleine speakers klinkt een geruis. Ze zoekt een geschikte zender tot ze de klanken van oude jazzmuziek heeft gevonden. De nacht krijgt er iets intiems door. Ik vraag me af waarom iemand op dit tijdstip een frituur opent.
Ze is voluptueus. Niet dik of vet. Ze is rond. Ze is misschien geen Marilyn Monroe, maar ze komt wel in de buurt. Haar blonde haren heeft ze opgestoken.
De olie heeft de juiste temperatuur, de friet knettert. Met een doek in haar hand draait ze zich om en poetst de toonbank. Dan heeft ze mij opeens in de gaten en stopt met schoonmaken. Geschrokken kijkt ze me aan.
‘Ik ben gesloten!’ zegt ze en pakt een schuimspaan. Een ander wapen is er niet. Op dat ogenblik hoor ik in de verte een aantal auto’s naderen.
‘Niet schrikken,’ zeg ik ter geruststelling. ‘Goed volk. En u maakt mij niet wijs dat u gesloten bent, ik hoor de friet gezellig knetteren. Trouwens, als u mij weg wilt hebben, dan helpt een schuimspaan niet. Nee, als u mij echt wilt weghebben, dan kunt u beter weer gaan zingen.’
Ze weet even niet hoe ze moet reageren en kijkt me berekenend aan. Opeens begint ze te lachen.
‘Nou, vooruit, wilt u iets eten?’
‘Graag, dat laat ik me niet nog eens zeggen, ik val om van de honger. Misschien een broodje kroket?’
De lichten van enkele auto’s schijnen in onze richting. Ze komen snel dichterbij. Boven het motorgeluid uit klinkt een ritmisch elektronisch geluid.Ik hoor de deurpanelen trillen.
‘Bent u altijd zo laat open?’
Ze hoort mij niet. Het gedreun van de muziek, komend uit de voorste auto, is overweldigend. Uit een raam steken een paar blote voeten. De bestuurder van de voorste auto stapt uit en zwaait naar de vrouw van de frituur. De junglemuziek valt stil. De eigenaresse van de blote voeten stapt ook uit en springt de bestuurder op zijn rug. De man op de achterbank blijft zitten. Hij staart onbeweeglijk voor zich uit.
Iets verderop hangt een ander stel tegen hun auto. Ze kussen elkaar hartstochtelijk en worden gepasseerd door twee mannen met een krat bier tussen hen in, Ze lopen naar de frituur.
De twee vrouwen in de laatste auto blijven blijven druk pratend in hun cabrio  zitten. Verwikkeld in een discussie vergeten ze uit te stappen.
‘Rhodos.’
Nee, echt niet, dat was een jaar eerder. Het was Ibiza.’
‘Welnee, je hebt het mis. Ik vergeet nooit iets. We zaten in dat gribus hotel, je weet wel, met die Engelse voetbalidioten.’ Ze zwaait haar handen boven haar hoofd heen en weer. ‘Arsenal! Arsenal!’
‘Ja. dat klopt, dat weet ik nog… maar dat was toch Ibiza?’
Voor een moment wordt de discussie op pauze gezet. De bestuurster van de cabrio heeft besloten om navraag te doen. Ze richt zich tot het paardrijdende stel. ‘Erik! Weet jij nog waar we vorig jaar… Hee? Waar is Kees?’
Erik draait zich met de vrouw op zijn rug om en wijst naar de man die nog altijd op de achterbank zit. Beide vrouwen stappen uit de cabrio en lopen naar Kees. Nadat ze op hem hebben ingepraat, stapt hij uit en slentert met zijn handen in zijn zak naar de frituur. Het vijfde wiel aan de wagen, vermoed ik. Zelfs de liefde kent hiërarchie.
‘Gefeliciteerd, mevrouw Hamel,’ roept de vrouw vanaf Eriks rug. Spontaan zingen ze Lang zal hij leven. Behalve Kees, die hangt tegen de frituur. Met een glimlach kust mevrouw Hamel in het voorbijgaan Erik op zijn wang en komt naar mij toegelopen.
‘Alstublieft, een broodje kroket. Gratis. Mijn zoon is jarig.’

De muziek uit de frituur wordt wreed verdrongen door klanken uit een meegebrachte ghettoblaster. Weer dezelfde tamtam muziek. Onnadenkend neem ik een hap van mijn broodje kroket. Snel rol ik de hap door mijn mond en zuig lucht naar binnen. De kroket is bloedheet. Het helpt niet dus spuug ik de hap terug in het plastic bakje.
‘Kijk eens,’ zegt mevrouw Hamel die achter me is komen staan. ‘Om te blussen.’
Gretig pak ik het blikje fris aan.
‘Erik!’ roept mevrouw Hamel die naast mij is komen zitten. ‘Je weet hoe alles werkt, help jezelf, het is jouw feestje. In de koelkast staat nog een krat bier.’ Daarna richt ze zich weer tot mij. ‘Wat zei u?’
‘Ik? Niks. En zeg alsjeblieft je of Henry.’ We schudden elkaar de hand.
‘Ik heet Marjolein,’ zegt ze.
Marjolein? Denk ik en kijk naar het bord bovenop de wagen. ‘Wat een merkwaardige tijd om de frituur te openen. Doe je dat altijd als hij jarig is?’
‘Nee, dit is voor een keer. Ik dacht trouwens hetzelfde. Wat merkwaardig, dacht ik, een man van jouw leeftijd op dit tijdstip aan het einde van de wereld. Begrijp me niet verkeerd, ik wil me er niet mee bemoeien, het valt gewoon op. Mag ik vragen hoe oud je bent?’
‘Jij mag mij alles vragen. Ik ben tweeëntachtig.’
‘O? Dat zou je echt niet zeggen. Wat doe je hier? Drugs? Maffia?’
Verbaasd  kijk ik haar aan terwijl ze om haar vraag moet lachen.
Mijn hand steek ik in mijn binnenzak. ‘Het spijt me verschrikkelijk, Marjolein, ik waardeer je enorm… ‘ Langzaam trek ik mijn hand terug en maak een pistoolgebaar. ‘Je weet te veel, dat had je beter niet kunnen vragen.’ We schateren het uit.
Het broodje kroket smaakte goed. Het blikje drink ik verder leeg. Opeens krijg ik een idee. ‘Heb je misschien een sigaret?’ Het moet minstens achttien jaar geleden zijn dat ik de laatste heb uitgemaakt. Ter dood veroordeelden wordt ten slotte ook een laatste wens toegekend, dus waarom niet? Nog een keer wil ik een sigaret opsteken. Ik ben toch volledig van God los, wat maakt het nu nog uit
‘Heeft iemand een sigaret voor Henry?’ roept Marjolein. ‘Em ik bedoel tabak, dus niet iets anders.’
Van een van de meiden krijg ik een filtersigaret. Voorzichtig schuif ik hem in mijn borstzak. ‘Heb je misschien ook lucifers?’
Marjolein staat op en loopt naar de wagen en komt. Bij terugkomst duwt ze een aansteker in mijn hand.
‘Hou maar.’ Ik sta op om verder te gaan. ‘Steek je hem niet op? Man, je bent me een raadsel. Blijf toch lekker zitten, het is zo gezellig.’

De frituur ligt al even achter mij. Toch hoor ik in de verte de ghettoblaster. Uiteindelijk verdwijnt het gedreun achter de duinen. Ik hoor de zee. Het geluid van voorbije vakanties. Hijgend loop ik de laatste treden van een houten trap omhoog. Het uitzicht heb heb ik in mijn leven meermaals gezien, iedere keer ben ik weer gefascineerd. De geur. Het geluid. En steeds de herinneringen. Fantasieën over verre vreemde bestemmingen. Het is allemaal voorbij. Jaren achtereen stond ik op het strand van Cadzand en zocht naar fossiele haaientanden. Het blijft voor mij een mysterieuze ontmoeting, de zee en ik, vandaag in het bijzonder. Ik kan het niet laten en kijk achterom. Mijn voetsporen blijven achter in het zand. Voor de scheidslijn tussen land en water blijf ik staan. De sigaret stop ik tussen mijn lippen. Het voelt nog steeds vertrouwt aan. Mijn duim glijdt langs het wieltje van de aansteker. De vonken vliegen er af. Hij doet het niet. Het licht van de vuurtoren betrapt mij in mijn doen en laten. Eindelijk brandt de sigaret. Ik inhaleer en ben weer even dat jochie van weleer. Toen moest ik mij net als nu ook binnenstebuiten hoesten. Ik weet niet waarom ik er ooit aan ben begonnen. Het is smerig. Toch neem ik nog een klein haaltje. Daarna gooi ik de sigaret op het zand en draai hem er met een voet onder.
Lange tijd staar ik voor mij uit. Op zee zie ik het toplicht van een trawler op en neer dansen. De hemel is helder.
Langzaam knoop ik mijn jas open en laat hem rond mijn voeten vallen. Ik sluit mijn ogen en loop in een kaarsrechte lijn de zee in. Mijn schoenen lopen vol water, ze zullen wel wit uitslaan, denk ik stompzinnig, maar dat maakt nu niks meer uit.
Ik sta tot mijn knieën in het water. Wat is het koud, waarom heb ik niet tot de zomer gewacht. Het water bereikt de hoogte van mijn liezen. Lopen wordt alsmaar zwaarder. Als het mijn middel heeft bereikt kom ik maar met moeite vooruit. Door de stroming wordt het nog kouder. De bodem is gevaarlijk ongelijk. Ik moet niet denken. Gewoon doorgaan. Anders hinder ik mijzelf. Wat gaat mijn hart tekeer.
De druk van het water op mijn borst zorgt ervoor dat ik moeilijk kan ademen. Of ben ik bang? Ik ben niet bang. Als een ballerina loop ik op mijn tenen. Ik ben net een dobber. Ik moet door. Als ik niet op mijn tenen loop ga ik kopje onder. Verrek! Dat wil ik toch? Waar ben ik mee bezig? Kin omhoog. Kin omhoog. Nog even en ik kan geen adem meer halen. Kom op! Doorgaan!
Ik proest het uit als ik een slok water binnenkrijg. Smerig zout water. Het brandt in mijn keel. Ik ga kopje onder. Ik ben bang. Misschien kan ik beter gaan zwemmen tot ik uitgeput raak of onderkoeld raak. Nee, ik ga terug, ik doe het niet.
Met mijn handen sla ik in het rond tot mijn voeten de grond weer raken. Ik ben volledig uitgeput. Wat een teleurstelling. Wat een opluchting. Verdomme, waarom is het me niet gelukt? Mijn jas zal er toch nog wel liggen? Ik sta te rillen als een riet. Daar! De jas ligt er nog. Aaah! Wat heerlijk! Ik heb het nog niet warm, maar het idee dat ik iets om mij heen heb doet me goed.

‘Henry!’
Ik draai me om en zie Marjolein naar me toesnellen. Paniek staat in haar ogen. Hijgend komt ze voor me staan en heft een hand op. Ik knijp mijn ogen dicht. Ze beheerst zich.
‘Ik wist het, vraag me niet hoe, maar ik wist dat je iets van plan was. Stomme idioot! Als ik te laat was geweest, had ik je misschien aan je broek het strand op moeten trekken.’
Ze trekt mijn jas open en drukt zich tegen mij aan. Met haar armen om mij heen houdt ze mij vast. Bij iedere ademhaling voel ik haar borsten tegen mij aan bewegen. Ik krijg het een stuk warmer en kijk haar dankbaar aan. Het is lang geleden dat ik door iemand ben vastgehouden. Ik sluit mijn ogen en haal adem door mijn neus. ‘Marjolein?’
‘Ja?’
‘Klopt het dat ik Arabesque van Yves Saint Laurent ruik? Verkopen ze dat nog altijd?’

Langer verhaal

John D. Muller View All →

Schrijver van korte verhalen. Soms iets langer. Soms iets anders.

I write short stories. Sometimes a bit longer. Sometimes different. Like poems. I also would like to translate my stories so it can be made into movies and I will earn a lot of money and can spend almost a day at the Oscars. But I don’t have the time for it. Now I live in poverty. Which is good. Poverty makes good heartbreaking stories.
Nu ga ik verder in Dutch.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: