De Grote Balancine

Ondanks zijn kleine gestalte dwingt meneer Romano door zijn houding respect af. Veel dorpsgenoten proberen hem liever te mijden. Het is een stijve formele man die geen tijd heeft voor een praatje, voor hem voldoet hooguit een knikje. Samen met Anna leeft hij al achttien jaar een voorspelbaar leven. Precies om acht uur in de ochtend sluit hij de voordeur achter zich. De lucht wordt bestudeerd om te kunnen beoordelen of deze overeenkomstig het weerbericht is, en daarna, staande op zijn rechtervoet wrijft hij zijn linkerschoen langs zijn pantalon en doet hetzelfde op de linkervoet. Pas dan komen zijn glimmende zwarte schoenen onder een grijs gestreepte pantalon in beweging. De regenjas draagt hij – in overeenstemming met het weer – over zijn arm of over zijn zwarte colbert. Nieuwe bewoners vinden hem vaak raadselachtig of weinig sympathiek. De een denkt dat hij de notaris is, de ander verwacht dat hij de huisarts is. Er was zelfs iemand die zich afvroeg of hij de doodgraver was.
Trouw volgt hij iedere werkdag statig zijn vaste route naar het station. Bij het zien van de naderende trein controleert hij de tijd op zijn zakhorloge. Eigenlijk zou hij zich de trein in willen dringen om zijn vaste stoel te kunnen bezetten. Maar hij beheerst zich. Eerste klas reist hij naar de grote stad waar hij zich bijna al twintig jaar buigt over de cijfers van mengvoederbedrijf De Goudhalm.
Op een dag voltrok zich het hele proces zoals omschreven met het onverwachte verschil dat hij niet meer was teruggekeerd. Hij werd vermist.

Voor de derde keer loopt Anna naar het station. Twee keer eerder heeft de stationschef haar duidelijk gemaakt dat er geen sprake is van een vertraging of storing. Dit keer kijkt hij haar hoofdschuddend aan. Teleurgesteld neemt Anna met een zucht plaats op een bankje.
‘Hij heeft nog nooit overgewerkt,’ mompelt Anna. ‘Ik begrijp het niet.’
‘Nooit overgewerkt? Misschien is hij met zijn collega’s gaan stappen,’ reageert de stationschef die haar een kopje thee inschenkt.
‘Nee, nee, laat me niet lachen, daar ben ik nu niet voor in de stemming. Collega’s vindt hij weggegooid geld.’
‘Nou, in dat geval ben ik bang… tja, ik wil je niet ongerust maken, maar… zal hij dan misschien een liefje in de stad hebben?’
Anna verslikt zich in de thee en schatert het uit. ‘Vrouwen vindt hij een nog grotere verspilling dan collega’s. Nee, daar maak ik mij geen zorgen over.’
‘Ben je al bij de politie geweest?’
‘Ja, ze vonden het natuurlijk bijzonder vreemd, maar voorlopig kunnen ze niets doen, ik moet over vierentwintig uur terugkomen,’ zegt Anna. ‘Ze hebben gelijk, ik maak mij misschien druk om niks.’
De stationschef knikt betekenisvol. ‘Ga jij maar lekker naar huis Anna, morgen zal je er om moeten lachen, dan blijkt het allemaal wel mee te vallen.’

De muren komen op Anna af. Het hele huis is al twee keer gestofzuigd. Ze pakt de wasmand en gaat ermee naar buiten. De was die net is afgehaald wordt opnieuw opgehangen. Dan blijft ze opeens bewegingloos staan. De knijpers die ze met haar mond vasthield vallen op de grond. In het licht van de lantaarns ziet ze iemand in haar richting lopen. Ze herkent zijn lopen maar is niet zeker van zichzelf. De man lijkt meer op een schoorsteenveger dan op Vinnie. Hij draagt een meterslange paal met zich mee en over zijn schouder hangt een een dikke tros touw. Vlug knoopt ze haar gebloemde schort los en loopt argwanend in zijn richting.
‘Hallo schat.’ Vinnie kust haar op haar mond en loopt door. ‘O ja, bijna vergeten,’ zegt hij terwijl hij zich naar haar omdraait. ‘Ik heb vandaag ontslag genomen.’
Volledig uit haar evenwicht staat Anna met twee vingers op haar lippen Vinnie na te kijken. Ze heeft het gevoel alsof ze net is vreemdgegaan. Vinnie verdwijnt onmiddellijk in de loods naast het huis. De deur wordt vergrendeld en het licht gaat aan.
‘Moet je niet eerst iets eten?’ roept Anna. De halfvergane stoffige gordijntjes worden dichtgeschoven, er komt geen reactie. ‘Moet je niet eerst iets anders aantrekken?’

In antwoord op haar vraag klinkt er een dansend krassend geluid dat overgaat in de klanken van de circusfanfare van Fellini.
Ook dat nog, denkt Anna, dat is de grammofoon die we voor ons trouwen hebben gekregen en daar heeft hij nooit naar omgekeken. Waar is hij mee bezig?

Ondertussen verzamelen zich in de straat steeds meer dorpsgenoten. Anna heeft zich in huis teruggetrokken. Door een kier van de gordijnen ziet ze hoe mensen brutaal de tuin naast de loods betreden. Daar bevindt zich de grote passie van Anna. Keurig op planken tegen de loods staan haar geraniums opgesteld. Er zijn mensen die graag gebruik maken van haar planken om binnen in de loods te kunnen kijken. Gevaarlijk buigen ze door. Anna telt minstens al twee gesneuvelde bloempotten en waarschhhijnlijk zullen er meer volgen. Zover komt het niet. Er klinkt glasgerinkel, door het raam van de loods steekt opeens een lange paal. Iedereen rent weg.

Anna zit volledig in zak en as. Zonder uitnodiging zijn haar vriendinnen spontaan te hulp geschoten. Onder het genot van een kopje koffie worden de laatste roddels besproken. Anna zegt niks. Zorgelijk kijkt ze onbeweeglijk naar haar schoenen en slaakt een diepe zucht. Bij de volgende roddel worden ze overstemd door de komst van een politieauto met sirene. Een zwaarlijvige commissaris worstelt zich uit de auto en krijgt van zijn collega een megafoon in zijn handen gedrukt.
‘Achteruit!’ roept hij. ‘Achteruit!’ Daarna draait hij zich richting de werkplaats. ‘Meneer Romano, hier spreekt de politie. Ik beveel u te stoppen met waar u mee bezig bent.’
Alle aanwezigen wachten in stilte op wat er staat te gebeuren. Die stilte wordt brutaal onderbroken door het krassen van een naald en opnieuw klinkt de circusfanfare.
Het hoofd van de commissaris wordt alsmaar roder, hij draait het volume van de megafoon hoger. ‘Meneer Romano. Heeft u mij gehoord?’
Dit heb ik nog nooit meegemaakt, denkt de commissaris, wat moet ik doen? Laat ik maar gaan overleggen met de burgemeester, misschien kan hij om ondersteuning vragen. Om geen gezichtsverlies te lijden zet de commissaris de sirene en het zwaailicht aan om vervolgens met hoge snelheid weg te rijden.

Pas rond half twee ’s nachts wordt het muisstil. Verlaten ligt Anna in bed en hoort hoe de achterdeur in het slot valt, gevolgd door voetstappen op de trap. Ze kruipt diep onder de deken en doet alsof ze slaapt. Zacht beweegt ze heen en weer als iemand naast haar op het bed komt zitten en zijn kleren uittrekt. De wekker wordt ingesteld. Ze krijgt een kus op haar wang en ligt niet meer alleen. Ze slikt en knippert met haar ogen. Dat zal Vinnie zijn, denkt ze, maar dan is het die andere.

Niet eens zo lang daarna, vroeg in de morgen, gaat de wekker af. Anna heeft nog altijd geen oog dicht gedaan. Vinnie staat direct naast het bed. Hij duwt het raam open en haalt enkele keren diep adem gevolgd door enkele kniebuigingen. Hij neemt een verfrissende douche, trekt zijn beste kleren aan en nuttigt twee boterhammen met aardbeienjam. Het is al kwart over vijf, dan moet ik opschieten, denkt Vinnie. Hij trekt zijn jas aan, haalt uit zijn binnenzak een dikke enveloppe en plaatst hem op het tafeltje in de gang. Voor het eerst verlaat hij het huis zonder zijn dagelijkse rituelen. Rond zijn nek hangt een dikke rol touw. Met een koffer in zijn ene hand en de lange stok in de andere hand loopt hij door de verlaten straten.
Aan Anna gaat alles ongemerkt voorbij, uiteindelijk is ze toch nog in slaap gevallen. Lang zal het niet duren. Tegen halfzeven wordt er ongeduldig aangebeld. Ze draait zich om en slaapt verder. Het bellen stopt, er wordt met geweld op de deur gebonsd. Geschrokken zit Anna met dikke ogen overeind. Met haren als Medusa opent ze het bovenraam.
‘Kan het een beetje minder?’ roept ze naar de krantenjongen. ‘Wat is er?’
‘Er gebeuren gekke dingen, mevrouw Romano, u moet zo snel mogelijk naar de Markt komen.’
‘Gekke dingen ben ik geweend.’ Ze sluit het raam en kruipt weer onder de dekens. De jongen geeft niet op en bonst weer op de deur.
‘Het is meneer Romano!’ roept hij.
Nu staat Anna onmiddellijk naast het bed. Ze trekt haar kamerjas aan en loopt op haar slippers naar de Markt. Het hele dorp staat er verzameld en kijkt omhoog naar de kerktoren. Niemand heeft de moeite genomen zich om te kleden, in hun nachtkleding zijn ze allemaal gelijk. Behalve Vinnie, hij kijkt vanaf de kerktoren op iedereen neer maar niet zoals ze van hem gewend zijn. Het valt Anna op dat er een kabel is gespannen tussen de kerktoren en het gemeentehuis.

Vinnie opent zijn koffer en haalt er zijn platenspeler uit. Met een angstig voorgevoel dringt Anna zich door de menigte naar voren. Over de markt klinkt het bekende krassen van de naald gevolgd door de fanfare. Vinnie trekt een paar keer aan het touw om de spanning te controleren, trekt zijn jas uit en klimt bovenop de torentrans. Beneden blijft het muisstil. Hij rolt zijn mouwen op en trekt zijn schoenen uit. Alles gooit hij naar beneden waar Anna besluit het allemaal keurig tot een stapeltje te vouwen. Dan kijkt ze naar boven en roept met een hand aan haar mond:
‘Vincenzo! Stop met die onzin, doe het niet. Ik smeek het je. Alsjeblieft!’
Vinnie gaat gewoon door. Hij concentreert zich op het touw, maakt een vinger nat en steekt deze omhoog. Zijn hand verdwijnt in zijn zak om wat poeder te pakken waarmee hij beide handen insmeert. Dan hapert opeens de grammofoonplaat. Vinnie gaat terug, blaast de naald schoon en zet de plaat opnieuw op.
Met de lange stok overdwars voor zijn borst schuift hij zijn rechtervoet op het touw en pakt een moment rust.
‘Vincenzo!’ roept Anna emotioneel. ‘Ik hou van je!’

Het publiek maant haar tot stilte.
Vinnie schuift nu ook zijn andere voet op het touw en zet een eerste stap richting het gemeentehuis. Alsof hij nooit iets anders heeft gedaan. Bij iedere stap veert het touw door. Uit voorzorg gaat het publiek toch maar iets naar achteren. Vanaf de toren klinkt er een ratelend geluid en een droge klik. Dat heeft niemand voorzien. Geschrokken kijkt iedereen elkaar aan. Het is acht uur, de klokken slaan de eerte van acht slagen.
Op dat moment bewijst de lange stok zijn dienst. Vinnie schrikt en verliest bijna zijn evenwicht. Het touw zwaait van links naar rechts en weer terug. Het is alsof het een eeuwigheid duurt. Vinnie zakt door zijn knieën en zoekt zijn balans. Uiteindelijk komt hij weer overeind. Alsof hij leunt op de wind. De rust keert terug tot opluchting van het publiek.

Na enkele meters is de overkant bereikt. Staande op het bordes van het gemeentehuis steekt hij als overwinnaar zijn armen omhoog. Er klinkt langdurig applaus en ‘Bravo!’ Glunderend kijkt Anna om zich heen. ‘Mijn Vinnie,’ zegt ze met haar handen ineen gestrengeld voor haar borst. Anna is opnieuw verliefd. “Dat is mijn Vinnie.”

Vinnie heeft haast. Iedereen biedt hem respectvol ruimte als hij terugloopt naar de toren om zijn platenspeler op te halen. Boven aangekomen zoekt hij de wijde omgeving af. Voorzichtig laat hij de platenspeler aan een touw naar beneden zakken. In de verte nadert een lang konvooi kleurige vrachtwagens.
Naar beneden teruggekeerd loopt Vinnie naar Anna en omhelst haar innig gevolgd door een kus op haar voorhoofd. Verwonderd kijkt ze hem vragend aan.

De eerste auto van de lange stoet komt de hoek om. Uit het zijraam van de bijrijder steekt een gehandschoende hand die voortdurend in de bal van een toeter knijpt. Aangekomen bij de toren komt de auto tot stilstand. Er komt witte rook onder de auto vandaan. Diverse onderdelen vallen van de auto. De deur van de bijrijder gaat open en valt uit de hengsels op straat. Er verschijnen twee grote rode schoenen waarna een clown volgt. ‘Kom, Balancine,’ wenkt hij. ‘We zijn al laat, gooi je stok achterin dan kunnen we verder,’ zegt de chagrijnige clown.
Ongeduldig pakt de clown zelf de stok en duwt hem tussen de bagage op het dak. Vinnie komt hinkend aangelopen en probeert zijn schoenen aan te trekken. Tandenknarsend schiet de auto in de eerste versnelling en rijdt met horten en stoten weg. Zittend tussen de bestuurder en de clown is Vinnie druk in gesprek. Anna lijkt al te zijn vergeten. Ze kijkt de stoet na met een gevoel alsof iemand is overleden. De confettikanonnen die door enkele auto’s worden afgeschoten maken geen verschil. De stationschef had gelijk, denkt ze, hij heeft een nieuw liefje in de stad gevonden.

Voor het eerst na achttien jaar dienstbaarheid heeft Anna haar vanzelfsprekende leven de mond gesnoerd. Met grote stappen marcheert ze naar huis. Op straat kijkt iedereen haar na. De bakkersvrouw in haar nachtjapon deinst achteruit en slaat een kruis.

Door de klap waarmee Anna de voordeur dichtgooit, valt de dikke enveloppe van het kleine tafeltje. Ze raapt hem op en haalt er een dikke stapel geld uit. Geld? Geen bedankje? Of een afscheidsbrief? Jaren heb ik zijn onderbroeken staan wassen. Voor het eten gezorgd. Het bed verschoont. Wie denkt hij dat ik ben? Zijn dienstmeid? Is meneer Balancine helemaal besodemieterd! Dit laat ik niet gebeuren. Al moet ik de hele wereld over.
Ze gooit een koffer op het bed en doet er de belangrijkste zaken in. Het geld stopt ze in haar portemonnee, wat er niet in past steekt ze in haar bh. Een halfuur later staat ze als Jean d’Arc haar slagveld te overdenken bij de bushalte. Aan de stationschef heeft ze nu geen behoefte als vrouw alleen.

Langer verhaal

John D. Muller View All →

Schrijver van korte verhalen. Soms iets langer. Soms iets anders.

I write short stories. Sometimes a bit longer. Sometimes different. Like poems. I also would like to translate my stories so it can be made into movies and I will earn a lot of money and can spend almost a day at the Oscars. But I don’t have the time for it. Now I live in poverty. Which is good. Poverty makes good heartbreaking stories.
Nu ga ik verder in Dutch.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: