De kerstman uit Australië
Met zijn armen hangend langs zijn lichaam staat hij onbewogen naar beneden te kijken. Voor hem ligt de fantasie die hij een leven lang heeft nagejaagd. Vandaag is het eindelijk werkelijkheid. Uit de loop van de revolver in zijn hand kringelt rook omhoog. Bloed van het onfortuinlijke slachtoffer sijpelt via zijn kerstmannenpak door de kieren van de plankenvloer. ‘Ho-ho-ho, eikel,’ mompelt hij en geeft nog een trap na. Hij legt de revolver bovenop de koelkast en pakt er een blikje bier uit. Met zijn mouw veegt hij de rand schoon. Je bent een smeerlap, denkt hij en trekt het blikje open. Als je eens wist wat voor een luizenleven jij hebt had.
Na de laatste slok gooit hij het blikje achteloos op de grond. Eens kijken wat de goede gever mij te bieden heeft. Hij doorzoekt het appartement. In de keuken staat de vaat hoog opgestapeld. Hier en daar vormen schimmels een groen en oranje kleurenpalet. Hij trekt alle laden en deuren open. Achter een kruimelige broodtrommel staat een koekblik. nadat hij heeft omgekeerd vallen er afgeknipte spaarpunten uit, als laatste een samengevouwen stapeltje bankbiljetten.
Niet slecht, denkt hij, zeker niet slecht, minstens driehonder euro. Het geld propt hij in zijn zak om vervolgens naast de kerstman neer te knielen. Buiten klinkt een draaiorgel. Het centenbakje van de orgelman rammelt ritmisch mee op de muziek. En nu is het tijd voor de kerstgedachte, denkt hij en wrijft in zijn handen. Hij omwikkelt het slachtoffer in kerstpapier. Uit een plastic boodschappentas neemt hij een bundel kerstverlichting. Breed grijnzend versiert hij het stoffelijke overschot. Daarna sluit hij de gordijnen. “En dan nu de afronding van mijn meesterwerk,” mompelt hij tevreden. Hij staat op en steekt de stekker in het stopcontact. Niks?! Dan kan ik natuurlijk al die rot lampjes nalopen. Hij wil het slachtoffer een trap geven, maar beseft dat hij mogelijk een lampje kapot zal trappen. Na een korte tijd probeert hij het opnieuw. Dit keer knipperen er rode kerstlampjes. ze verlichten het slachtoffer op feestelijke wijze. Hij begint te huppelen en schatert het uit. De cd die hij bij een plaatselijke drogist heeft gekocht legt hij in de cd-speler en kiest voor nummer zeven, daarna drukt hij op Herhaal. De kamer wordt gevuld met het sensuele stemgeluid van Kylie Minogue die Santa Baby zingt. Tevreden trekt hij zijn jas aan en verlaat het huis. Hij verdwijnt tussen het winkelend publiek zonder omkijken. Achter hem licht het gordijn achter het raam van een bovenhuis rood op. De orgelman knikt beleefd als hij iets in het centenbakje doet.
‘Humphrey, zeg het eens.’ Inspecteur Wolvega loopt met de telefoon aan zijn oor naar zijn bureau, pakt zijn tas en haalt er een appel uit.
‘Hetzelfde patroon, inspecteur, alleen hebben we nu vijf dode kerstmannen en een groot kerstcadeau.’
‘Waar heb je het nou weer over? Praat verdomme eens normaal en zet die muziek uit.’
‘Nou ja, het slachtoffer is dit keer niet de echte kerstman. Afgezien van een kerstmanjas en een kerstmuts, draagt het slachtoffer een corduroy broek en duidelijk zichtbare geruite spencer. Verder geen spoor van braak of diefstal. Met uitzondering van een kapot gevallen fotolijstje. De foto is verdwenen.’
‘Corduroy? Spencer? Je zou kunnen zeggen dat we te maken hebben met een student economie of een afgestudeerde huisarts. Dat wijkt inderdaad nogal af van de eerder gevonden naar drank riekende kerstmannen.’
‘Inderdaad, en wat vreemder is, inspecteur, het slachtoffer is volledig ingepakt in kerstpapier en op zijn voorhoofd prijkt een handgeschreven stikker met de tekst: For mommy.’
‘Wat? For mommy?’
‘Ja, en dat is nog niet alles. De patholoog heeft voorlopig kunnen vaststellen dat deze persoon niet het vijfde slachtoffer is, hij is de eerste en is ongeveer drie dagen geleden doodgeschoten. Drie keer.’
‘Drie keer doodgeschoten?’
‘Nee, er zijn drie kogels in het lichaam gevonden. Door ballistiek is in ieder geval al vastgesteld dat alle slachtoffers met hetzelfde wapen zijn omgebracht.’
‘Is zijn identiteit al vastgesteld?’
‘Jazeker, hij is ongeveer tweeëndertig jaar oud en zijn naam is… moment.’ Humphrey bladert door zijn notitieboekje. ‘Zijn naam is Eric, met een c, Doornik.’
Zoals altijd rond kerstmis is het warenhuis in kerstsfeer ingericht. In de nok hangt een grote slee met twee rendieren. De kerstman in de slee draait enkele keren zijn hoofd van links naar rechts en beweegt geluidloos zijn mond. Het bekende ho-ho-ho komt pas later en loopt niet synchroon.
‘Dag, meneer, komt u iets ruilen? Dan moet u…’
De man zet zijn aktetas op de grond en legt een doos op de toonbank.
‘Nee, nee, mens, hoe kom je erbij. Weet u of deze racebaan een brug in het circuit heeft? En is er een rondeteller?’
‘Neem me niet kwalijk, maar omdat u hier vanochtend ook was, dacht ik… ja, dat klopt meneer, zal ik hem voor u inpakken?’
Met zijn nieuwe aanwinst rijdt de man met de tram naar huis. De aktetas zet hij naast zich op de stoel. Er komt een vergeeld pak papier tevoorschijn. Met een pen haalt hij iets door. Giechelend kijkt de man uit het raam. De oude vrouw tegenover hem drukt haar tas stijf tegen zich aan en besluit ergens anders te gaan zitten.
‘Wolvega! Je telefoon!’ roept een collega.
Vlug neemt hij zijn koffie uit de automaat waarbij hij de helft over zijn hand morst. Scheldend loopt hij naar zijn bureau.
‘Ja!’ spreekt hij nors.
‘Inspecteur, met Humphrey. Uit voorlopig onderzoek is gebleken dat het slachtoffer, die met de stikker op zijn voorhoofd, tot de dood van zijn moeder met haar heeft samengewoond. Dat vertelde de buurvrouw. Volgens haar heeft het slachtoffer ooit beweerd dat zijn vader er na de bevalling vandoor is gegaan. Hij is gaan varen en op de einder verdwenen.’
Het blijft lang stil.
‘Op de einder, Humphrey? Waar heb je het over? Die sticker verwijst trouwens naar een moeder, dat kan iedere moeder zijn. De moordenaar moet iets tegen kerst hebben. Of tegen kerstmannen. Maar waarom? In ieder geval vindt hij er genoegdoening in om kerstmannen uit te roeien.’
‘Ik was nog niet klaar, inspecteur. De buurvrouw vertelde mij ook nog dat Eric beweerde het gevoel te hebben een broer of zus te hebben. Maar sinds de dood van zijn moeder is er volgens haar nog nooit visite gesignaleerd. Ze vertelde bovendien – en zie dat maar eens te bewijzen – dat zijn moeder met een geheim rondliep. Dat heeft het slachtoffer haar ooit in vertrouwen verteld. Zijn moeder had hem beloofd het geheim te onthullen op zijn eenentwintigste verjaardag. Helaas leefde ze op dat moment niet meer. En nog iets. Ik heb op de plaats delict een map gevonden met facturen. Ze zijn allemaal van HuurPurUuur. Volgens mij is dat een uitzendbureau voor kerstmannen.
HuurPurUur is gevestigd achter een woonhuis. Via een zijpad loopt Wolvega naar achteren waar hij wordt verwelkomt door dreigend hondengeblaf. Het kantoor lijkt een uitbreiding te zijn en staat bovenop een garagebox. De ingang is via een metalen trap te bereiken. Wolvega kijkt geïnteresseerd de openstaande garage binnen. Er hangen diverse kerstmannenpakken aan rekken. In een kast staan hoge laarzen en op planken liggen stapels mutsen klaar.
‘Kan ik u ergens mee helpen?’
Er staat een dikke ongeschoren man. Behendig weet hij een sigarenstompje van de ene naar de andere mondhoek te bewegen.
‘Doet u in kerstmannen?’ vraagt Wolvega.
‘En paashazen. En moederdag. Maar ik kan u helaas niet helpen, ik heb een kerstmannentekort. Dus als u het niet erg vindt, ga ik weer aan het werk. Ik moet tegenwoordig alles zelf doen, mijn boekhouder is al drie dagen niet komen opdagen.’
‘Ik heb een paar vragen voor u.’ Wolvega maakt zich bekend als inspecteur van politie en loopt achter de man aan. Beide honden springen bloeddorstig met geweld tegen de tralies van het hok,
‘Beste man… ‘ de inspecteur kijkt hem onderzoekend aan. ‘Moederdag?’
‘Zingende strippers. Maar wat wilde u zeggen?’
‘Beste man, tot nu toe zitten wij met vijf dode kerstmannen in onze maag. Ze komen allemaal van hier, van HuurPurUur. Kunt u dat uitleggen?’
‘Nee! Nee! Alle vijf? Daar gaat de zaak. En Piet? Is Piet ook dood?’
‘Piet? Ik geloof niet dat ik die naam eerder heb gehoord. Wie is dat?’
‘Piet is mijn allereerste kerstman. Er is geen betere te vinden. Het lijkt wel of hij kan toveren. En de snelheid waarmee hij werkt wordt door geen ander overtroffen.’ Er rinkelt een telefoon. ‘Neem me niet kwalijk, even opnemen, misschien is het Piet,’ hij kijkt op zijn telefoon en schudt zijn hoofd. ‘Met HuurPurUur, met Sjef. Nee, dat gaat mij niet lukken. Ik wil jullie om uitstel vragen. Helaas is Doornik al enige tijd niet op het werk verschenen, ik probeer zijn werk nu zelf te doen.’
Wolvega staat gelijk rechtovereind. ‘Is Doornik uw boekhouder?’
De man legt zijn telefoon opzij. ‘Ja, dat klopt, kent u hem?’
‘En hij woont aan de Hoofdstraat 7?’
‘Dat weet ik niet. Ik ken hem alleen zakelijk. Zijn kantoor is gevestigd aan de Uitweg 127. Aan de rand van de stad.’
Met de telefoon aan zijn oor loopt Wolvega terug naar zijn auto.
‘Humphrey, rij als de sodemieter naar de Uitweg nummer 127 en neem voldoende ondersteuning mee. Wacht op mij.’
Twintig minuten later komt Wolvega aangereden. Alle straten zijn geblokkeerd.
‘Inspecteur, kunt u uitleggen wat er aan de hand is?’
Wolvega duwt de microfoon onder zijn neus vandaan. ‘Je bent iets te prematuur, lekker ding.’
‘Wat ben ik?’
‘Heb ik van Humphrey geleerd,’ hij wijst in de richting van zijn collega. ‘Vraag maar aan hem.’
Woedend staat ze Wolvega na te kijken en trapt een vuilnisbak omver.
De inspecteur verschuilt zich achter een auto en krijgt een megafoon in zijn handen gedrukt.
‘Hier spreekt de politie. Kom met je handen omhoog naar buiten. Je situatie is uitzichtloos.’
Iedereen wacht gespannen. Wolvega doet nog een poging. ‘Als je niet naar buiten komt, maken we een gerookte paling van je. Begrepen?’ Ik praat als Humphrey, denkt Wolvega, dat moet ik niet doen.
‘Paling, inspecteur?’ vraagt Humphrey.
‘Laat de speciale eenheid maar komen, Humphrey.’
Met veel glasgerinkel worden door diverse ramen traangasgranaten naar binnen gegooid. Een paar tellen daarna dringt de speciale eenheid met gasmaskers en getrokken wapens naar binnen. Onder een kerstboom ligt een grote berg kerstcadeaus en een kerstman. Hij heeft een hand op zijn borst. In zijn hoofd is een rond gat te zien.
Zodra de traangas is opgelost loopt Wolvega naar binnen. ‘Humphrey!’ roept hij hard.
Hijgend komt Humphrey aangerend. ‘Wat is er?’
‘Kijk maar.’
‘Maar die ligt toch in het mortuarium?’
Wolvega trekt voorzichtig een stuk papier uit de hand van de kerstman. Humphrey kijkt over zijn schouder mee. Het is een foto van een moeder met naast haar een jongen van ongeveer twaalf jaar. Ze zien er gelukkig uit.
‘Die jongen lijkt op deze kerstman, Humphrey. Humphrey, waar ben je!?’
‘Ik heb het mortuarium gebeld,’reageert hij. ‘Die ander ligt daar nog altijd op ijs.’
‘Een tweeling, dus,’ zegt Wolvega.
‘Wat? Bedoelt u…’
‘Ja, dat bedoel ik, een tweeling. Kijk eens aan, wat zal daar inzitten?’ Wolvega loopt naar de eettafel waar op een van de stoelen een aktetas staat. Hij haalt er een pak vergeelde papieren uit. Ze zijn keurig op jaartal gerangschikt.
‘Dat zijn erg veel verlanglijstjes, inspecteur,’ zegt Humphrey. ‘What I want for Christmas 1993.’
Inspecteur Wolvega bladert door alle jaargangen heen. ‘Dat had ik nog niet gezien, dank je, en alle verlangens zijn volgens mij doorgestreept.’
‘Er steekt een vel papier uit, inspecteur.’
Wolvega trekt het vel ertussenuit.’Zo te zien heeft iemand heeft het verscheurt en is het daarna weer aan elkaar geplakt. Ik durf te wedden dat die bruine vingerafdruk bloed is. Maard daar komt het laboratorium wel… sta niet in mijn nek te hijgen, ik lees het je wel voor.’ Wolvega schraapt zijn keel.
“Brisbane, 25 december 1995. Sweet mommy, I recently found out about you. I found an old shoebox containing letters and photo’s. Please! Please! Let me live with you, daddy can be so vicious. I wish to kiss you. I love you. I realy, realy do. I’ll be a good boy. Do you have kangaroo’s in Holland? I can bring one with me. Please send me two tickets, for me and the kangaroo. Your darling son David.”
‘Inspecteur,’ roept een van de leden van de speciale eenheid. ‘Ik denk dat u dit moet zien.’
Op de keukenvloer ligt een oude man gekleed in een onderbroek. Zijn lange witte baard is besmeurd met bloed.
‘Zo’n onderbroek heb ik vorig jaar met kerst gekregen,’ zegt Humphrey.
‘Wie is het? Hebben jullie iets op hem gevonden?’ vraagt de inspecteur. ‘Ik heb er ook een, Humphrey.’
‘Niks. Een onderbroek heeft over het algemeen geen zakken, inspecteur.’
Wolvega doet alsof hij hem niet hoort.’Humphrey, bel het mortuarium en vraag of ze nog een eenpersoonskamer over hebben. Zeg tegen Bert dat hij de keuken nauwgezet onderzoekt,’
‘Bert is de garage gaan onderzoeken.’
‘De garage? Hoezo?’
Samen lopen ze naar de garage naast het huis.
‘Bert! Wie heeft jou gezegd de garage te onderzoeken?’
‘Stil, stil… ‘ fluistert Bert.
Van schrik springt Wolvega achteruit.
‘Wat is dat, Bert?’
Het is net alsof iemand met een hamer tegen de garagedeur slaat. De speciale eenheid wordt voor de tweede keer ingezet. Met een breekijzer wordt de garagedeur opengebroken. De deur rolt voor een deel omhoog. Wolvega en Humphrey gaan op hun knieën zitten en kijken onder de deur door.
‘Berijdt jij nog altijd, ga jij nog altijd om met die, met dat, met die collega bij de bereden politie, Humphrey? Bel haar eens en vraag of ze negen rendieren kunnen opvangen.’
Misschien een beetje vroeg, maar ik hoop dat jullie
fijne feestdagen mogen hebben en dat een wens die je
was vergeten plotseling uitkomt.
John D. Muller View All →
Schrijver van korte verhalen. Soms iets langer. Soms iets anders.
I write short stories. Sometimes a bit longer. Sometimes different. Like poems. I also would like to translate my stories so it can be made into movies and I will earn a lot of money and can spend almost a day at the Oscars. But I don’t have the time for it. Now I live in poverty. Which is good. Poverty makes good heartbreaking stories.
Nu ga ik verder in Dutch.