De vermissing van mevrouw van Suilekom (88)

‘Wat een geluk, Puk, als jij er niet was geweest had ik met het openbaar vervoer moeten reizen. Dan duurt de reis minstens vier uur. Dat verwacht toch niemand? Ik heb die auto nog maar net, Ik weet niet eens hoe dat werkt, het openbaar vervoer. Jij?’
Aan de horizon valt er regen in schuine banen naar beneden. Rietkragen weren zich tegen de wind.
Typisch Nederland, denkt Puk, rechte groene vlakken begrensd door aangrenzende rechte sloten. Het doet me denken aan landjepik. Hoe kom ik daar nou op? Meisjes doen geen landjepik, die doen springtouwen, zeiden de pestkoppen. Ik rij door landjepikland. Hier hebben reuzenkinderen gespeeld. Hun messen gooiden ze in de klei en daarna trokken ze rechte lijnen.
De eerste druppels regen spatten op de voorruit uiteen.
Lydia kijkt Puk aan. ‘Hallo? Is daar iemand?’
‘Hè? Wat? De trein?’ reageert Puk met vertraging. ‘De laatste keer dat ik in een trein heb gezeten was met opa en oma. We gingen vaak naar de dierentuin. Lang geleden.’ Tijdens het gesprek kijkt Puk naar Lydia en trekt daarbij het stuur onopgemerkt naar rechts. Het rechtervoorwiel raakt de berm. Lydia gilt. Puk houdt het stuur stevig vast en probeert de controle terug te krijgen. De auto stuitert. Alles schudt. De auto lijkt een eigen weg te willen gaan.
Bij iedere ademstoot laat Lydia een kreun horen. Met een hand pakt ze het dashboard vast en met de andere hand de handgreep boven haar hoofd. Dankzij een kuil, waarbij de auto omhoog schiet, kan Puk de weg weer bereiken
‘Zo,’ reageert Lydia opgelucht. ‘Ben ik even blij dat ik mijn gordel om heb. Misschien ga ik toch een sportbeha kopen. Zonder gordel hadden mijn tieten vast en zeker op de achterbank gelegen.’ Ze opent de bovenste knoopjes van haar blouse, glijdt met een hand naar binnen en duwt haar borst weer in een comfortabele positie. Gierend van het lachen rijden ze verder.
‘Een flits. Zag je dat, ukkepuk? Best wel indrukwekkend in dit landschap. Net een horrorfilm.’ De regen valt met bakken uit de hemel. ‘Je moet zo direct naar links.’ Lydia kijkt langs Puk heen en achterom. ‘Daar was dat dus.’
Puk trapt het rempedaal diep in. ‘Had je dat niet eerder kunnen zeggen?’ Ze maakt haar gordel los, draait zich om en rijdt een stuk achteruit. Haar gordel gaat weer om en ze blaast enkele slierten haar uit het gezicht.
‘Sorry, Puk, ik zag het te laat. Ik kom hier ook niet elke dag.’
‘Laat maar,’ reageert Puk. ‘Het komt door het donkere weer. De ANWB had hier ook wel een bord kunnen neerzetten: Naar hoe-heet-ze nog zoveel kilometer. Hoe ben je hier ooit terechtgekomen? Ik heb je eigenlijk nooit over haar horen praten.’
‘Dat klopt, dat vond ik niet nodig. Ze heet trouwens Laurina.’
‘Je hoeft me niks te vertellen, hoor, ik merk het maar op. Is het nog ver?’
‘Nee… leven die opa en oma van jou nog? Die van mij bestaan alleen in familieverhalen. Ik heb ze nooit gekend… Buchenwald… begrijp je?’
Er valt enige tijd een diepe stilte. Alleen de natuur laat zich gelden.
‘Ik denk altijd dat Laurina en ik al vriendinnen waren voordat we elkaar ooit hadden ontmoet. Zo voelt dat nog steeds. Ze is een beetje de oma die ik nooit had.’
‘Weet ze dat?’
‘Zij? Die weet alles. Vraag me niet hoe ze het doet, maar geloof me, ze weet echt alles. Ik durf zelfs te wedden dat ze ook over jou iets kan vertellen. Maar ja, wie kan dat niet.’ Puk geeft Lydia een stoot met haar elleboog. ‘Weet je wat ze me heeft verteld? Dit jaar ontmoet ik de man van mijn dromen.’
‘Nou ja,’ reageert Puk lacherig.
‘Ach, dan geloof je het toch niet. Wacht maar tot je haar hebt ontmoet.’
‘Mag ik mee naar binnen? Ik dacht, ik zet je af en ga weer terug. Tof!’
‘Hallo! Ik zei toch dat ik anders niet thuis kan komen.’
‘Is het daar?’ Puk wijst voor zich uit. ‘Tjesus! Wat een boom! Die stam heeft minstens een doorsnee van drie meter. Woont ze in die boom?’
‘Doe even normaal, ze is achtentachtig en woont in het huis verderop.’
Lydia is al uitgestapt voordat de auto stilstaat. ‘Laurina!’ roept ze. Ze duwt de voordeur half open en wringt zich naar binnen. ‘Laurina, ik ben het.’ Er komt geen reactie.
‘Lekker handig, Lydia, wie zet er nou boeken voor de deur?’
‘Weet ik veel, ze staan altijd door het hele huis… Laurina!’ Opnieuw volgt er geen reactie.
‘Het is te ruiken, wat een muffe lucht,’ zegt Puk met haar neus dichtgeknepen. ‘Volgens mij is ze er niet.’
Puk begint brutaal het huis te onderzoeken. Lydia gaat terug naar buiten om de omgeving af te zoeken.
Op de bovenverdieping staan in alle kamers overvolle boekenkasten. Wat er niet inpast staat kaarsrecht op de grond opgestapeld. Puk pakt een willekeurig boek. ‘Het is hier net de bibliotheek, Lydia, alle boeken zijn genummerd,’ roeptPuk die probeert de logica van de indeling te begrijpen. ‘Hoe oud zei je dat ze is? Achtentachtig? Ben je er nog?’
De voordeur valt dicht. ‘Wat? Ja, achten… waar ben je eigenlijk?’
‘Dan is ze dus van… 1927!’ roept Puk. Lydia staat in de deuropening van de kamer. ‘O, daar ben je, poes. Waar was je? Moet je zien. Zoveel boeken en ze staan allemaal keurig gerangschikt. Zelfs de stapels. Het oudste boek is volgens mij van 1941. Toen was ze pas veertien. Wat een bijzonder mens. Hoe heb je haar eigenlijk leren kennen?’
‘Gewoon, ze stond drie jaar geleden opeens voor me. Ze had net zo goed dood kunnen zijn. Midden op de weg. Ik moest vol in de remmen. Ze was gelukkig goed te zien in haar gele oliejas met groene rubberlaarzen. Ze droeg een vlindernet en een emmer. Ik schrok me rot. Het regende toen ook al. Ik dacht nog, die moet uit een instelling zijn gevlucht. Ze keek me strak aan en liep rond de auto. Toen bleef ze staan en keek me onderzoekend aan, tenminste, dat dacht ik, maar dat was niet zo. Ze boog zich over de auto en was geïnteresseerd in een blaadje dat op de voorruit plakte. Je weet wel, op de plek waar de ruitenwisser niet komt. Voorzichtig nam ze het blaadje van de ruit en deed het in de emmer. Je had dat gezicht moeten zien. Ze leek net een engel. Er brandt altijd wel licht achter haar ogen. Ze glimlachte naar me en gaf een klein knikje. Toen ben ik toch maar even uitgestapt en naar haar toegelopen. Ze bedankte mij voor het aanbod haar naar huis te brengen. Dat was niet nodig, zei ze, omdat ze vlakbij woonde. Toen vroeg ze me of ik zin had in thee. Nou, dat was het zo’n beetje. Later zaten we thee te drinken.
Puk kijkt Lydia in afwachting aan. ‘Volgens mij is er nog meer, poes. Je zei dat ze alles weet, alsof ze in de toekomst kan kijken. Vertel, anders kan je met het openbaar vervoer terug.’
‘Jij vergeet ook niks Miss Marple. Ze is gewoon een geheimzinnige wijze vrouw, meer niet.’
‘Hoe zit dat dan met die man? Hoe ziet de prins op het witte paard eruit?’
Lydia geeft geen antwoord en gaat op de grond zitten.
‘Nou? Vertel.’
‘Huh? Nee, ja, alsjeblieft Puk.’
‘Goed, als je niks wilt zeggen, mij best.’
‘Verdomme, Lydia, begrijp het dan, ik maak me zorgen. Ze is altijd thuis of in de buurt.’
Verrast door de onverwachte felheid van Lydia doet Puk een stap naar achteren. Een van de stapels boeken valt om. Vlug stapelt ze alles weer op. ‘Leuk! Alice in Wonderland.’ Ze slaat het boek open. ‘Hier!’ Puk houdt het boek omhoog. ‘Dit weet ik nog. DRINK ME, hier drinkt Alice uit het flesje, maar… ‘ voorzichtig slaat ze bladzijde na bladzijde om. ‘In mijn boek lagen geen verdroogde bladeren. Moet je zien wat een rommel.’ Ze pakt een ander boek en nog een. Overal liggen er droge bladeren tussen de bladzijden.
Voor Annelies. Gefeliciteerd met het behalen van je diploma. Papa en mama. Je zei toch dat ze Laurina heet. En deze dan: Ex Libris van HG van Laarschot. Volgens mij komen deze boeken van de rommelmarkt en ze kocht ze niet om te lezen.’
Lydia staat op en loopt naar een boekenkast. ‘Je hebt gelijk, in dit boek liggen ook bladeren. Wat gek. Ik heb weleens bloemen gedroogd, maar dit… Je kan het niet eens bladeren noemen, het zijn alleen maar de ribben van de bladeren. Wat heb je daar aan?’
‘Misschien is het een onschuldige afwijking, Lydia.’
‘Afwijking? Ze is niet gek, ukkepuk! Laurina heeft een helderheid van denken waar ik jaloers op ben. Ze is de oermoeder.’
‘Oermoeder? Ik dacht oma.’
‘Ja, leuk. Ik ga niet weg voordat ik weet wat er aan de hand is. Ga jij maar naar huis, ukkepuk, ik lift wel naar huis.’
‘Echt niet! Ik ga niet weg voordat ik haar heb ontmoet.’

Na een onrustige nacht in een te klein bed, is Lydia als eerste wakker. Ze loopt gelijk naar beneden en schuift de gordijnen open. De zon schijnt in haar gezicht.
‘Het ziet er beter uit dan gisteren, poes,’ merkt Puk, staande in de deuropening, op.
‘Ja, een stuk vrolijker, maar niet heus. Wil je thee? Ukkepuk?’
‘Liever melk als dat er is… stop toch eens met dat ge-ukkepuk. Dat haat ik.’
‘Stel je niet aan. Jij hebt het altijd over poes. Mij hoor je toch ook niet.’
Puk ploft neer op de fauteuil bij de haard en rekt zich geeuwend uit. ‘Ik ben nog maar net wakker, Lydia. Sorry.’
Lydia verlaat de woonkamer en geeft Puk in het voorbijgaan een kus bovenop haar hoofd. ‘Als er geen melk is, wat wil je dan?’ roept ze vanuit de gang.
‘Verras me maar.’
Lydia komt snel weer terug. ‘Puk, ik hoopte eigenlijk dat Laurina misschien ongemerkt zou zijn thuisgekomen… haar bed is onbeslapen.’
‘Lydia, alsjeblieft, je ziet spoken. Wat kan er nou aan de hand zijn? Misschien heeft ze besloten een wereldreis te gaan maken. Of ze is in Frankrijk druiven gaan plukken… in november. Je weet helemaal niks. Luister, als ze om twee uur nog niet terug is, bellen we de politie, goed? Waar blijft mijn ontbijt? En kijk gelijk even of er eieren zijn. Ik hoef zeker niet mee te helpen?’
Zonder een antwoord loopt Lydia weer naar de keuken.
Puk gaat overdwars in de fauteuil zitten en laat haar benen over de leuning hangen. Met haar hoofd achterover bewondert ze tegen het wit van het plafond de structuur van een blad. ‘Poe… Lydia! Moet ik je echt niet even helpen?’
‘Nee, liever niet, een beetje rust is ook weleens lekker.’
‘Lydia!’
‘Nee! Ben je doof?’
‘Lydia, kom snel!’
Met een diepe zucht loopt Lydia de kamer binnen. ‘Wat is er nou? Ik… wat is dat? Hoe doe je dat?’
‘Ik doe niks, hier, kijk… ‘
Het zonlicht valt door het blad in Puks hand en werpt een schaduwbeeld op de muur. Puk staat op en loopt langzaam naar de muur. De schaduw wordt kleiner en scherper.
‘Mooi, hè?’
‘Ja, je zou bijna zeggen dat er iets geschreven staat,’ merkt Lydia op.
‘Geschreven? Dat lijkt maar zo… je hebt eigenlijk wel gelijk.’
‘Shit! De eieren.’ vlug rent Lydia naar de keuken.
Puk besluit uit nieuwsgierigheid een ander blad te pakken en projecteert het op de muur. ‘Wat stond er dan op, volgens jouw?’
‘Nee, niks, onzin. Deze of zoiets… au.’
‘Het zou best eens kunnen. Op het blad dat ik nu vasthou staat volgens mij dag.’
‘Huh? Zeu we ist its ede?’
‘Wat praat je raar.’
‘Vingers verbrand,’ roept Lydia, dit keer zonder vingers in de mond. ‘Laten we eerst iets eten.’

‘Ik krijg opeens een idioot idee, Lydia. Je zei dat je haar drie jaar geleden hebt ontmoet. Dan zoeken we het boek uit dat jaar met de juiste maand. Welke maand was het?’
‘Weet ik niet meer, het was in de herfst.’
‘Goed, dan kiezen we voor oktober. Dat moet dan het boek zijn met volgnummer 10.’
‘Maar waarom? Wat wil je daar dan mee bereiken?’
‘Dat weet ik nog niet, het is maar een vermoeden.’
Ze gaan beide op zoek naar het juiste boek met de tiende maand.
‘Ha! Dat is snel, recht onder onze neus… chips!’
‘Wat?’ vraagt Lydia die achter haar is komen staan.
‘Oktober is er tussenuit.’
‘Nou en? Dan pak je toch nummer 9 of nummer 11. Hier nummer 9. Jij schrijft. Ik lees.’
‘Nou, dat moet dan maar. Volgens mij heb ik niet veel keus,’ zegt Puk die haar tong uitsteekt.

‘Luister, hier komt het… nee, hè, de zon gaat weg… o, daar is ze weer… het eerste woord.’
‘Klinkt als,’ grapt Puk die aan haar oorlel trekt.
‘Zit niet te klieren, Puk. Schrijf op, het zijn twee woorden: na en voorb… dat zal wel voorbij moeten zijn. Het is best wel lastig zeg.’
‘Moet jij schrijven?’
‘De volgende. Twee blaadjes tegelijk. Op het ene staat… deze is nog moeilijker te lezen. Wacht.’ Puk beweegt het blad net zo lang tot het iets scherper wordt. Volgens mij staat hier jaren. Schrijf maar op. En op de andere staat… enkel. Dus: na-voorbije-jaren-enkel. Snap jij het?’
‘Gewoon doorgaan, het wordt vanzelf wel duidelijk.’
‘Een, twee… er liggen drie bladeren tussen deze bladzijden. Mooi-het is-geweest. Wat hebben we nu?’
‘na-voorbij-jaren-enkel-mooi-het is-geweest,’ leest Puk hardop. Aandachtig kijkt ze Lydia aan. ‘Ik weet het niet zeker, maar… is dit het goeie boek?’
‘Ja, hoezo?’
‘Ik heb er geen goed gevoel bij, Lydia.’
Voorzichtig knipt ze de woorden los en legt ze naast elkaar. Ze probeert een zin te maken.
‘Ik denk dat je het niet leuk zal vinden,’ waarschuwt Puk. ‘Nou ja, misschien vergis ik me, maar ik lees het volgende: Voorbij na enkele jaren het is mooi geweest. Ergens komt een eind aan, maar waaraan.’
‘Ja, stop er maar mee,’ reageert Lydia emotioneel. ‘Ik wil niks meer horen. Verdomme, sinds we hier zijn loop ik me alleen maar zorgen te maken. Aan jou heb ik ook niks.’
‘Ik ga de politie bellen,’ zegt Puk.
– ‘Ik wil de vermissing doorgeven van de oma van mijn vriendin.’
– ‘Wat zegt u? Dat zal ik even moeten vragen. Hoe heet je oma, Lydia?’
– ‘Ze heet Laurina van Suilekom… mijn naam? Puk Simoni. Waarom? Een vriendin, waarom?’
– ‘Hm? Mijn vriendin? Lydia van Vught… ja, wij twee.’
– ‘Dat weet ik niet precies. We zijn gisteren pas aangekomen.’
– ‘Achtentachtig… ja, mijn vriendin heeft buiten ook gekeken.’
– ‘Nee, die is nu niet in staat om aan de telefoon te komen.’
– ‘Wat?’
– ‘Lydia, wat is het adres?’
– ‘Zijweg 3; nummer 1… weet ik veel, ik woon hier niet, er zal ook wel een nummer 2 en 3 zijn. Bent u wel van de politie?’
– ‘O, nou, dat hoop ik dan maar… ‘
– ‘Hallo?’

‘Ze komen er zo aan, zei hij, ik moet het eerst zien. Over die bladeren heb ik maar niks gezegd… wat voor bladeren zijn het eigenlijk? Heb jij daar verstand van?’
Lydia kijkt beduusd voor zich uit en reageert niet. Puk pakt weer haar telefoon en gaat op het internet zoeken.
‘Deze: bomen determineren dot com. Is het een vijfvingerig blad? Volgens mij wel. Dan hou ik twee mogelijkheden over, de esdoorn of de plataan. Luister. De plataan onderscheidt zich van andere bomen door een kenmerkende bast. Deze groeit niet met de boom mee, daardoor springen er stukken af die opvallende vlekken veroorzaken… waar ga je heen?’
Zonder jas en op blote voeten rent Lydia naar buiten. Haastig rent ze naar de enorme boom zonder de modder in de gaten te hebben. Ze glijdt uit en valt voorover. Vlug staat ze weer glibberend op. Als ze bij de boom is aangekomen slaat ze de handen voor het gezicht en valt snikkend op haar knieën.
Puk hangt de meegebrachte jas van Lydia over haar schouders. Ze hurkt naast haar neer en wrijft met een hand over haar rug. Onderin de meters dikke boom is een grote holte. Laurina zit met gestrekte benen op de grond en hangt levenloos tegen de boom met haar mond open.
‘Ze heeft het vast en zeker voelen aankomen, Lydia,’ spreekt Puk bijna fluisterend. ‘Wat zit ze er chique bij.’
Laurina heeft een zwarte rok aan met er boven een lichtblauwe blouse en lila strik. Het lange grijze haar heeft ze opgestoken. Een hand hangt op de grond. De andere hand ligt op een boek op haar schoot.
‘Dat zal wel het ontbrekende boek zijn,’ zegt Puk.
Lydia veegt de haren uit haar gezicht en komt overeind. ‘Wat is ze mooi, hè? Ze lijkt wel van porselein, vind je ook niet?’
Puk trekt Lydia tegen zich aan. Ze laat haar hoofd op de schouder van Puk rusten.
‘Als je niet beter weet,’ zegt Puk. ‘Dan zou je kunnen denken dat ze jong gestorven is. Jammer dat ik haar niet heb leren kennen.’
De wind speelt met de bladzijden van het boek op de schoot van Laurina. Er dwarrelen enkele dode bladeren door de lucht. ‘Blijf rustig staan, er zit er een in je haar.’ Voorzichtig haalt ze een klein blaadje uit het haar van Lydia. ‘Hier, kijk even, misschien staat er iets op.’
‘Dan zal het niet veel zijn,’ zegt Lydia. Met een hand veegt ze haar neus schoon en onderzoekt het blaadje.’ Er staat wel iets op, zo te zien.’ Ze houdt het tegen het licht.’ Ik zie maar drie letters, erg duidelijk is het niet.’
Ze horen een auto aankomen. De glimmende bolide rijdt naar het huis en parkeert achter de auto van Puk. De nummerplaten verraden dat de auto niet uit Nederland komt.
Een lange man stapt uit de auto. Hij opent een achterdeur en pakt zijn colbert van de achterbankom hem aan te trekken. Met zijn ene hand in de zak en in de andere hand een bos bloemen, loopt hij naar het huis.
‘Hier zijn we,’ roept Puk wuivend.
Aarzelend blijft de man staan. Hij kijkt naar de openstaande deur en vervolgens weer naar de onbekende vrouwen.
‘Bent u van de politie?’
‘De politie. Met een bos bloemen?’ zegt Lydia.
‘Politie? Nee, waarom?’
Hij besluit naar de vrouwen toe te lopen maar blijft opeens staan. Met afgrijzen kijkt hij naar de modder. Hij steekt de bloemen tussen zijn revers, trekt zijn broekspijpen omhoog en kiest zorgvuldig de plekken waar hij zijn voeten neerzet. Opeens begint hij met zijn armen om zich heen te slaan en gaat onderuit. Ondanks de situatie kunnen Puk en Lydia hun lachen niet inhouden. Puk biedt de beduusde man een hand en trekt hem omhoog.
‘Sorry, maar het was ook zo grappig. Wie bent u, als ik vragen mag?’ vraagt Puk. Hij trekt de plakkende broek van zijn billen los en wil antwoord geven. Dan ontdekt hij Laurina onderin de boom.
‘Nee… ach nee, oma toch… waarom?’ Hij legt zijn armen achter in zijn nek en draait onrustig heen en weer. ‘Waarom ben ik niet gelijk afgereisd… waarom, waarom.’ Hij loopt naar Laurina toe en legt de bos bloemen bij haar neer.
‘Bent u dan familie van haar? Ze heeft mij nooit verteld dat ze nog familie heeft,’ zegt Lydia.
‘Ja, ik ben… ‘ zodra hij haar aankijkt valt hij even stil. ‘Ik ben haar kleinzoon en ben door haar opgevoed. Ondertussen woon en werk ik al jaren in Hongarije, vandaar. Ik bedoel het is niet bepaald om de hoek. Je rijdt niet even heen en weer. Ik heb het nogal druk… nee, verdomme, wat een onzin. Ik was gewoon te beroerd om hierheen te komen. Zie haar nou zitten… ‘
‘Ik ben Lydia.’ Ze reikt hem een hand.
‘Rik.’
Puk schraapt opvallend haar keel.

 

 

 

 

 

 

Nog langer

John D. Muller View All →

Schrijver van korte verhalen. Soms iets langer. Soms iets anders.

I write short stories. Sometimes a bit longer. Sometimes different. Like poems. I also would like to translate my stories so it can be made into movies and I will earn a lot of money and can spend almost a day at the Oscars. But I don’t have the time for it. Now I live in poverty. Which is good. Poverty makes good heartbreaking stories.
Nu ga ik verder in Dutch.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: