De laatste dag van Hilde Steenroode
Er moet ooit een optimist hebben bestaan die het woord teraardebestelling heeft bedacht. Het zal degene zijn geweest die de bestelling heeft geplaatst. Een absoluut idioot woord. Bent u meneer Geraerts? Alstublieft, hier is uw bestelling.
Ze haatte dit weer. Harde wind en regen. Bedankt, Hilde, je weet me op het laatste moment toch nog terug te pakken. Waarom moest je zo nodig begraven worden? Uitgerekend in de herfst… verdomme, wat zal ik je missen. En je weet verdomde goed dat ik dat meen, kreng. Ik heb helemaal niks met het geloof, dat wil zeggen, ik geloofde lange tijd alleen in jou. Toch hoop ik, nee… ik weet zeker dat wij elkaar ooit weer zullen tegenkomen. Geloof ik. Denk ik. Het klinkt misschien gek, maar weet je dat ik soms een kerk bezoek? Gewoon om de werkelijkheid te ontvluchten. Niemand zal je er lastig vallen. Als je daar op een bank voor je uit zit te staren, lijk je voor anderen op een soort heilige. Ze laten je met rust. Misschien doe ik dat later na afloop ook even. Dan laat ik je in gedachte weer tot leven komen… Ik draag geen zwarte kleding, dan weet je dat vast. Ik haat zwart. Gelukkig hou jij ook niet van die poespas.
Ik trek de deur achter mij dicht en neem de trap naar beneden. man en zegt iets. Ja, jas, ik kom te laat op de begrafenis.
Twintig minuten moet ik op de volgende bus wachten. Ik denk niet dat ik ga proberen je te vergeten, Hilde, dat gaat niet lukken. Ik kom je nu al overal tegen. Nu ook. Daar, aan de overkant, Japans restaurant Sakura. Ze konden jou rustig voor sushi wakker maken. Je vond zelfs dat ik met je mee moest naar een workshop sushi maken. Ik en sushi bereiden. Ik kan nog geen ei koken. Geef mij maar een frikandel speciaal, zei ik. Ik heb je nog nooit zo boos gezien. Je had natuurlijk ook alleen kunnen gaan, maar dat vond je niet leuk. We moesten altijd alles samen beleven. Alleen kan ook, zei ik, dus dacht je gelijk dat ik een ander had. En zo ging dat maar door, Misschien begrijp je nu waarom ik het voor gezien hield. Maar ik had het er niet makkelijk mee, Hilde, vooral in het begin. Omdat ik je niet in de lift wilde ontmoet Ik heb nu geen zin in de lift. Misschien dat ik iemand tegenkom en dan begint natuurlijk het schijnheilige gezeur: Wat erg. Zo jong. U zal het wel moeilijk hebben.
Het nadeel is dat ik langs haar deur kom. Als een blinde die braille leest laat ik mijn vingers over haar naambordje glijden. Hilde Steenroode.
Eigenlijk moet ik je dankbaar zijn voor de regen. Je zal er wel over hebben nagedacht. Straks, als ik aan je graf zal staan, kan ik in ieder geval ongegeneerd gaan staan janken. Niemand die het ziet.
Ik verlaat het appartementengebouw en zet mijn kraag omhoog. Het weer is nog slechter dan ik dacht. Met mijn handen in mijn zakken loop ik ineengedoken zo dicht mogelijk langs de gebouwen. Bij iedere zijstraat slaat de wind de regen in mijn gezicht. Hilde straft meedogenloos. Onzin, dat heeft ze nooit gedaan.
Diep verborgen onder zijn paraplu komt er een man in mijn richting. Hij heeft mij niet gezien. De wind jaagt rond het gebouw en overvalt hem. Zijn paraplu waait binnenstebuiten. Hij loopt tegen mij aan en kijkt beschuldigend. Ik hoor hem denken: idioot! Het is maar water, zeikerd.
Ik zie mijn bus voor mijn neus vertrekken. Ik spring net op tijd voor het opspattende water weg. Vanuit de bus kijkt mevrouw Schreuder van driehoog afkeurenswaardig op mij neer. Ze draait zich naar haar
en pakte ik altijd de trap. Volgens mij ben ik drie kilo afgevallen. Ik ben je inderdaad nooit tegengekomen. Ik hoorde je wel een keer de deur uitkomen, ik ben toen boven even blijven wachten. Soms heb ik ook veel spijt gehad van mijn besluit. Vooral de eerste weken. Je had ook niet helemaal ongelijk. Ik had best wel wat water bij de wijn kunnen doen… je was mooi.
De bus is stampvol. Ik moet staan. De ruiten zijn beslagen, ik zie niet waar we ons bevinden. Bij iedere bocht hou ik mij krampachtig vast. Bij iedere halte hoop ik dat er een zitplaats vrij komt, maar het is nooit in mijn buurt. Een moeder pakt regelmatig de benen van haar zoontje vast en waarschuwt hem dat hij niet tegen de stoel mag schoppen. Hij gaat er gewoon mee door tot hij besluit op het raam te gaan tekenen. Er worden raketten naar de maan gestuurd waar ze exploderen met geluid. Met een mouw wrijft hij de tekening van het raam. Als dat nog niet voldoende is wil hij het raam gaan likken. Het levert hem een stevige draai om zijn oren op. Ik ben hem erg dankbaar, ik zie nu waar we zijn. De begraafplaats gaat aan mij voorbij, net als de halte. Dan moet ik maar een stuk lopen, het is toch even droog. Je moet het me nageven, Hilde, ik heb nog nooit zoveel voor je overgehad. Ja, nu je dood bent, dat is waar. Laat je het daarom weer regenen?
De weg terug voert mij langs de muur van de begraafplaats waarachter, keurig op een rij, natte cipressen omhoog steken. Bij iedere windstoot krijg ik vette druppels over me heen, alsof de pastoor mij met een wijwaterkwast in het gezicht slaat. Ik kan het niet laten en sla grijnzend een kruis.
Verscholen onder een grote paraplu staan twee kleine oude vrouwen bij de ingang te wachten. Ze zijn gekleed in een traditionele kimono. We herkennen elkaar direct, het zijn de dames van restaurant Sakura. Bescheiden maken ze een buiging.
Verderop zwaaien de deuren van de aula open. Vier mannen rijden een kist op een baar naar buiten. Ze zijn allemaal even lang en dragen een zwarte billentikker met bijpassende hoed. Ze kijken voor zich alsof ze duidelijk willen maken dat ze er eigenlijk niets mee te maken hebben.
Hobbelend over smalle grintpaden stoppen ze bij een gat in de grond waar twee planken overheen zijn gelegd. De kist wordt van de baar getild en op de planken geplaatst.
De Japanse dames komen naast mij staan. Ze zijn net een tweeling. Een van hen spreekt mij zachtjes aan.
‘Is goed alles? Wij jammer vinden. Misschien straks? Het beginnen denk ik.’ Ze wijst naar de verzamelde groep belangstellenden bij de kist. Ik heb er geen zin in om me te mengen en ga onder een boom staan.
De wind verscheurt alle geluiden. Ik zie de mond van de pastoor bewegen maar kan niets verstaan. Dat is ook niet nodig. We zijn bijeen gekomen bij het graf van Hilde Steenroode om haar de laatste eer te bewijzen en we geven haar terug aan moeder aarde… blablabla. Zoiets zal hij zeggen. Iedereen kijkt bewegingsloos naar de pastoor of naar de grond. Iemand doorbreekt het heilige moment door zijn neus te snuiten. Twee onrustige kinderen zorgen ervoor dat hun moeder de zenuwen krijgt, waardoor ze het tegenovergestelde bereiken. De bladeren van het boek in de handen van de pastoor proberen er vandoor te gaan. verdomme wat is het koud. Wanneer gaat de wind eens liggen. De kale boom waar ik onder sta biedt maar weinig bescherming. Als het nog langer duurt vallen de druppels een gat in mijn hoofd.
Ik ruik een herinnering. De kruidige doordringende geur van chrysanten. Ze staan in potten of vazen bij de meeste graven in de buurt. Natuurlijk, het is november.
Ik weet het bijna zeker, je regisseert echt je eigen begrafenis. Ieder jaar moest ik met je mee naar het graf van je oma. Ik heb dat mens nooit gekend. Daar stonden we dan, jij met je gietertje en je borstel. Ik met een poetslap en een bos chrysanten. Misschien dat je nu eindelijk snapt dat ik mij voor lul voelde staan.
De pastoor zegent de kist met water. Twee kinderen hebben zich bevrijdt en rennen weg. Ik zie hoe de twee Japanse dames zich over de begraafplaats verplaatsen. De moeder twijfelt, zal ze er achteraan rennen of moet ze blijven staan? Ik begrijp niet wat de Japanners aan het doen zijn. Het zou kunnen dat ze een graf zoeken. Ze lopen echt overal heen. Overal waar er chrysanten staan zie ik ze knielen. Misschien lezen ze de grafsteen? Ik weet het niet. Het kan natuurlijk ook een Japans ritueel zijn.
Een van de dames legt een plastic tas op de grond en gaat er op haar knieën bij zitten. Ze pakt iets uit haar jaszak en doet iets wat ik niet kan zien. Dan houdt de andere Japanse de plastic zak omhoog terwijl deze met iets wordt gevuld.
‘Het lijkt wel een oude zwart-wit foto die met de hand is ingekleurd. Nietwaar?’
Ik heb hem niet zien aankomen. Hij is keurig gekleed, niet zo groot en draagt een joviale snor. Minstens vijfenzeventig.
‘Ik wil me er natuurlijk niet mee bemoeien, maar onder een kale boom is het moeilijk schuilen. U blijft net als ik liever op afstand? Ik hou niet zo van dat gedoe. Allemaal zoete woordjes. Soms stel ik mij voor hoe het er bij mijn overlijden aan toe zal gaan. Dat klinkt misschien gek, maar ik ben de jongste niet meer, weet u. Bij leven en welzijn word ik over een maandje tachtig. Maar ik zal u met rust laten, ik zie dat ik u verveel.’
Hij draait aan de punt van zijn snor en loopt met rustige pas verder. Uit zijn jaszak steekt een rode roos. De pastoor lijkt op een officier die zijn troepen leidt. Uitnodigend wijst hij iedereen naar de aula. Als een peloton draait iedereen zich naar cake en koffie. Blij dat ze weer naar binnen kunnen. De moeder houdt het niet meer. Ze loopt met grote passen naar de kinderen die confetti proberen te pakken. Ze neemt ze stevig aan een arm mee naar de aula.
Confetti? Ik kijk om me heen en zie hier en daar kleurige dingetjes door de lucht dwarrelen.
De Japanse dames houden zich nog steeds bezig met de chrysanten. Ze komen samen met de oude man en mijzelf aan bij het graf van Hilde.
Af en toe gaat de wind liggen, dan is het rustig. De oude man buigt zich voorzichtig over het graf. Zijn armen hangen langs zijn lijf. In een hand heeft hij de rode roos vast. Ik heb niks meegenomen, ik hou vooral herinneringen vast. De Japanners komen ook dichterbij staan en de oude man gooit de roos in het gat. Wie zal hij zijn? Stilzwijgend kijken we met zijn vieren in de vergetelheid. Geen geluid. Tot het ritselt.
Een van de Japanse dames houdt de plastic tas open terwijl de ander er met twee handen in graait. Ze houdt beide handen voor zich alsof ze er een vlinder in verbergt. Ze prevelt iets onhoorbaars en maakt met haar handen een beweging omhoog. Alsof de vlinder zijn vrijheid herkrijgt. De lucht vult zich met een wolk bloemetjesconfetti die naar beneden dwarrelt en op de list blijft liggen. Ze gat ermee door tot de plastic tas leeg is.
Glimlachend kijkt de oude man mij aan. Zijn natte gezicht is beplakt met kleine bloemblaadjes. Met tranen in zijn ogen verlaat hij ons.
John D. Muller View All →
Schrijver van korte verhalen. Soms iets langer. Soms iets anders.
I write short stories. Sometimes a bit longer. Sometimes different. Like poems. I also would like to translate my stories so it can be made into movies and I will earn a lot of money and can spend almost a day at the Oscars. But I don’t have the time for it. Now I live in poverty. Which is good. Poverty makes good heartbreaking stories.
Nu ga ik verder in Dutch.